grondwaterkwaliteit
Nederland kent drie monitoringsprogramma’s die data verzamelen over de kwaliteit van het grondwater (foto: Pixabay).

Om de data van de verschillende meetnetten voor grondwaterkwaliteit eenduidig te kunnen samenbrengen in de Basisregistratie Ondergrond, is het nodig de kwaliteit en het beheer van de data uit provinciale meetnetten op een hoger niveau te brengen. Gelijk aan het niveau van het Landelijk Meetnet Grondwaterkwaliteit (LMG). Dat concludeert het RIVM in zijn ‘Feitenrapportage grondwaterkwaliteitsmeetnetten’.

In Nederland bestaan drie monitoringsprogramma’s die data verzamelen over de kwaliteit van het grondwater: een van het RIVM (het Landelijk Meetnet Grondwaterkwaliteit, LMG) en twee van de provincies (het KRW Monitoringsprogramma Grondwaterkwaliteit, KMG, en het Provinciale Monitoringsprogramma grondwaterkwaliteit, PMG). Er wordt aan gewerkt om deze data in één systeem onder te brengen, de Basisregistratie Ondergrond (BRO). Het is dan ook belangrijk dat de data onderling vergelijkbaar zijn.

Consistente dataset
De meetnetten hebben verschillende doelen. Het landelijke meetnet wordt onder andere gebruikt voor de verplichte Europese rapportage over nitraat. De meetnetten van de provincies leveren gegevens voor regionale doelen en voor de verplichte Europese rapportage voor de Kaderrichtlijn Water (KRW). Over het algemeen is de dataset van het LMG consistent, zo stelt het RIVM vast in zijn rapportage. De dataset van de provinciale meetnetten zijn dat minder, vooral doordat er minder vaak wordt gemeten. Volgens het RIVM is daarom statistisch onderzoek nodig om aan te kunnen geven hoe bruikbaar de provinciale gegevens zijn voor de verschillende landelijke toepassingen.

Regionale verschillen in nitraatmetingen
Vanwege de Europese verplichtingen is vooral gekeken naar de voedingsstof nitraat. De provincies gebruiken voor hun eigen meetnetten ook een deel van de landelijke meetputten – het verschilt per provincie in welke mate. Op hoofdlijnen zijn de resultaten over nitraat van het landelijke meetnet en de provinciale meetnetten hetzelfde, stelt het RIVM vast, maar er zijn ook verschillen, zeker regionaal. Om het landelijk beleid over de grondwaterkwaliteit te kunnen verantwoorden en te evalueren zijn eenduidige cijfers over de concentraties nodig. Het RIVM beveelt aan om de manier van werken landelijk te verbeteren.

Bemonsteringsstrategie
Er is overigens al het een en ander in gang gezet. Zo wordt in het Platform Meetnetbeheerders Bodem en Grondwaterkwaliteit al gewerkt aan een verdere afstemming en harmonisatie van de meetnetten/programma’s. Sinds 2015 besteden de provincies de lab-analyses gezamenlijk uit en vanaf 2021 hebben de provincies bovendien een bemonsteringsstrategie afgesproken, waardoor ook landsdekkende beelden van niet-genormeerde stoffen beschikbaar moeten zijn. Op dit moment wordt door provincies en het RIVM gewerkt aan een gezamenlijk protocol voor controle en beoordeling van de grondwaterkwaliteitsgegevens, waarbij de verschillende controles gestandaardiseerd en zo veel mogelijk geautomatiseerd worden uitgevoerd.

‘Databeheer blijft een aandachtspunt’
Een opschoonactie die is gestart in 2018, heeft geleid tot verbeteringen in de provinciale gegevens, stelt het RIVM in de rapportage: “Het KMG-databeheer is duidelijk verbeterd, maar het databeheer van PMG blijft een aandachtspunt. Met name inconsistenties tussen het meetlocatiebestand en waarnemingenbestand zijn nog steeds aanwezig. Aangezien de PMG-reeksen een waardevolle aanvulling zijn op KMG en LMG, is het van belang dat ook deze gegevens op orde worden gebracht. Dit ook ten behoeve van aanlevering aan de Basisregistratie Ondergrond.”

Plan van aanpak
Om in de toekomst te kunnen blijven beschikken over robuuste grondwaterkwaliteitsgegevens, die de juiste toestand en trends op provinciale en nationale schaal weergeven, beveelt het RIVM aan de meetnetten en monitoringsprogramma’s te herzien. Hiermee heeft het RIVM al een start gemaakt in 2017, door het opstellen van een plan van aanpak ‘verkenning landelijke optimalisatie grondwatermonitoring’, gezamenlijk met de provincies, Deltares en TNO. Met dit plan van aanpak wordt in beeld gebracht wat de informatiebehoefte is van de verschillende toepassingen, hoe deze zich verhoudt tot de huidige situatie en in hoeverre optimalisatie mogelijk is.

Universele manier
Het plan uit 2017 kan niet zonder meer worden uitgevoerd, waarschuwt het RIVM. Het zal eerst moeten worden geactualiseerd. Vervolgens zal de uitvoering van het plan van aanpak uitwijzen of het mogelijk is om de grondwatermonitoring in Nederland efficiënter te organiseren. Daarbij moet volgens het RIVM centraal staan dat de via robuuste monitoring verkregen kwalitatieve grondwaterdata op een universele manier wordt verzameld. Afspraken over de aansturing van de verschillende meetnetten en monitoringsprogramma’s en over de verantwoordelijkheden van de verschillende partijen zijn dan essentieel, zo stelt het RIVM.

Uit het rapport: verschillen tussen LMG, KMG en PMG
Het LMG is ingericht op basis van de geologie, de hydrologie en het landgebruik. De PMG’s zijn een verdichting van het LMG en zijn ingericht voor het beantwoorden van regionale beleidsvragen. In sommige provincies zijn de provinciale meetlocaties daarom juist geplaatst in probleemgebieden. Bij de inrichting van het KMG zijn verschillende keuzes gemaakt voor de verschillende grondwaterlichamen. Voor sommige grondwaterlichamen is het LMG als uitgangspunt genomen en is het verdicht met PMG. In andere grondwaterlichamen is ervoor gekozen 1 put per 100 km2 te selecteren. In het algemeen geldt dat de LMG-selecties minder meetlocaties bevatten dan de KMG-selecties. Vanwege de verschillen in keuzes bij de inrichting en de verschillen in aantal meetlocaties in de selecties, is het te verwachten dat de LMG-selecties en de KMG-selecties andere resultaten geven.
Het LMG biedt langjarige, consistente en betrouwbare meetreeksen. De aanpassingen in de uitvoering (monstername, labanalyses) van het LMG sinds de oprichting zijn beperkt, waardoor een consistente dataset is opgebouwd. Deze meetreeksen kunnen goed dienen als referentiefunctie waar nationale beleidsanalyses, zoals de Nitraatrichtlijnrapportage, op zijn te baseren.
Het aantal stoffen dat in het LMG wordt gemeten is beperkter dan in het KMG en PMG. Gewasbeschermingsmiddelen en niet-genormeerde stoffen (opkomende stoffen) worden sinds 2012 gemeten in KMG en PMG. Vanwege de verschillen tussen de provincies in bemonsteringsstrategie is er echter voor bijvoorbeeld PFAS geen monitoringsronde die een landsdekkend beeld weergeeft. Daarnaast ontbreken voor gewasbeschermingsmiddelen langjarige reeksen, zodat het vaak niet mogelijk is uitspraken te doen over ontwikkelingen in de tijd.
Ook voor de overige stoffen geldt dat er in PMG en KMG verschillen zijn tussen de provincies en tussen de jaren met betrekking tot de uitvoering, waardoor de opgebouwde reeksen minder consistent zijn dan die van het LMG. Deze verschillen worden enerzijds veroorzaakt door verschillende keuzes die zijn gemaakt bij de selectie van meetlocaties. Anderzijds worden deze verschillen veroorzaakt door verschillende keuzes in bemonsteringsfrequentie tussen de provincies. Bovendien kunnen verschillen bij de uitvoering, bijvoorbeeld verschillende partijen voor monstername, en bij de controle en beoordeling van de gegevens leiden tot een minder consistente dataset.