Molenaars met een watermolen krijgen soms van het waterschap te horen dat er minder water naar hun molen wordt geleid. Bijvoorbeeld om een nieuwe vistrap van voldoende water te voorzien. Mag dat zomaar? Heeft de molenaar geen recht op voldoende water? En als dat zo is, komt dan het waterschap niet in de knel? Jurist Hugo Botter legt uit wat er mag en wat er niet mag met betrekking tot het molenrecht.
Door Hugo Botter, advocaat-partner bij AKD
In Nederland zijn nog 108 watergedreven molens te vinden. Deze monumentale watermolens zijn vaak al sinds mensenheugenis aanwezig. Zo is de Overijsselse watermolen Den Haller in het jaar 1169 gebouwd, zag de Brabantse Gennepermolen in 1249 het levenslicht en wordt de Limburgse Poolmolen in ieder geval al sinds 1662 in schriftelijke stukken genoemd. Watermolens maken gebruik van het stromende water om een rad te laten draaien, waardoor bijvoorbeeld graan tot meel kan worden gemalen. De molens zijn dus afhankelijk van een bepaalde aanvoer van water om het rad goed te laten draaien.
Eeuwenoude molenrechten
De afgelopen jaren hebben meerdere waterschappen molenaars laten weten dat (een deel van) het water voortaan ergens anders naar toe wordt geleid, bijvoorbeeld naar een nieuwe vistrap. Molenaars vinden echter dat dit niet kan. Ze verwijzen naar zogenoemde stuw- en molenrechten (hierna samen: molenrechten), die mogelijk vele eeuwen geleden zijn gevestigd. Op basis van een molenrecht mag de eigenaar van de molen het water tot een bepaald peil opstuwen en vervolgens gebruiken, wat betekent dat er ook aanspraak kan worden gemaakt op een bepaalde aanvoer van water. Als het waterschap aanpassingen in het watersysteem doorvoert waardoor er nog maar amper water naar de molen gaat, wordt er strikt genomen inbreuk gemaakt op het molenrecht. In mijn praktijk als advocaat zie ik dat waterschappen worstelen hoe ze daarmee om moeten gaan. Ik schets in dit artikel kort de belangrijkste aandachtspunten.
![](https://digimagazinewaterforum.nl/_acquimedia/waterforum/20221213/beelden/D0016251L0017978P001_718Foto02EijsdenGraanmolen_1536.jpg)
![](https://digimagazinewaterforum.nl/_acquimedia/waterforum/20221213/beelden/D0016252L0017978P001_718Foto03Hooydonksewatermolen_1536.jpg)
Molenrecht; niet eenvoudig
Om te beginnen zal eerst moeten worden bezien of er inderdaad een eeuwenoud molenrecht is. Dat is niet eenvoudig. De mogelijkheid om een molenrecht te vestigen, is namelijk in 1838 (of 1841 in Limburg) vervallen, toen het Burgerlijk Wetboek werd ingevoerd. De molenaar zal dus verder terug moeten gaan in de tijd en op zoek moeten gaan naar bijvoorbeeld een zogenoemde giftbrief of een schriftelijke toestemming van de toenmalige landheer. In de regel zijn dergelijke (in oud-Nederlands geschreven) brieven niet meer voorhanden.
Indirect bewijs
Daarmee is het echter nog geen einde oefening. Uit de schaarse rechtspraak kan namelijk worden afgeleid dat het bestaan van een molenrecht ook kan worden bewezen met indirect bewijs. Er wordt dan gekeken naar feitelijke omstandigheden, bijvoorbeeld hoe lang de watermolen al aanwezig is, of de houding van de overheid ten opzichte van die molen.
Indien de molenaar via dergelijk indirect bewijs kan aantonen dat er ooit een molenrecht is gevestigd, is het waterschap aan zet. Het waterschap kan dan proberen te bewijzen dat het molenrecht op enig moment weer is vervallen. Een molenrecht is namelijk geen ‘rustig bezit’. Het kan teniet gaat als het perceel waarop het molenrecht is gevestigd ooit is ingebracht in een ruilverkaveling en het molenrecht vervolgens niet is genoemd in de akte van toedeling (ook niet in de vorm van een ander vergelijkbaar zakelijk recht). Daarnaast kan een molenrecht teniet zijn gegaan als het ‘molenrechtperceel’ ooit is onteigend of de molen gedurende dertig jaar niet is gebruikt.
Afkopen van het molenrecht
Als er nog altijd een molenrecht is (dat niet teniet is gegaan), moet een waterschap daar rekening mee houden. Dat betekent dat er in beginsel (afhankelijk van de specifieke inhoud van het recht) geen maatregelen kunnen worden genomen waardoor er permanent onvoldoende water naar de molen gaat. In de praktijk gaan waterschappen dan in gesprek met de desbetreffende molenaar over het afkopen van zijn molenrecht. Bij het bepalen van het afkoopbedrag wordt doorgaans gekeken naar de jaarlijkse winst die dan met een bepaalde factor wordt gekapitaliseerd. De gedachte daarachter is dat de schade voor de molenaar ieder jaar terugkomt en dat het om die reden gerechtvaardigd is om de jaarlijkse winst te vermenigvuldigen met een factor 10. Mijn eigen ervaring is dat het kan gaan om vele honderdduizenden euro’s.
Onteigening als laatste redmiddel
Als er geen vrijwillige deal kan worden gesloten met de molenaar en het waterschap tóch inbreuk wil maken op het molenrecht, kan worden gekozen voor onteigening van het molenrechtperceel als laatste redmiddel. Daardoor gaat het molenrecht namelijk teniet. Bij mijn weten is er nog nooit van deze optie gebruikgemaakt. Dit zal ongetwijfeld te maken hebben met het substantiële prijskaartje dat dan moet worden betaald en de gevoeligheid van het inzetten van het instrument van onteigening.
Longreads zijn artikelen uit het magazine die wekelijks gedeeld worden.